Wij zijn verhuisd naar https://cornelisbakkerfoundation.eu

Even geduld alstublieft, u wordt doorverbonden...

Stichting
Cornelis Bakker-Collectie

Rotterdamse Schilders en Tekenaars 1770-1920

Augustus Christian Hauck

1742-1801

Augustus Christian Hauck was de zoon uit het tweede huwelijk van Johann Jacob Hauck (±1700-±1760). Hij kreeg als kind tekenles van zijn vader, die omstreeks 1769 stierf. Haucks moeder, Eva Fabricius, werd na de dood van haar man waarschijnlijk financieel afhankelijk van haar zoon Augustus Christian, die daarmee zijn wens om ‘vrij’ kunstenaar te worden in de problemen zag komen.

Hauck vertrekt uit geboorteplaats Mannheim

De levenswandel van Augustus Christian Hauck is, nadat hij in 1756 uit Mannheim vertrok, tot 1768 behoorlijk schimmig. Omstreeks 1764 portretteerde hij in Krefeld verschillende leden van de familie Von der Leyen, zijdehandelaren. Daarna duikt hij op in de omgeving van ’s-Hertogenbosch en hij staat in 1768 ingeschreven bij de tekenacademie Pictura in Den Haag. Hij vertrekt in maart van dat jaar halsoverkop naar Leiden met achterlating van een contributieschuld. Wie of wat hem op het spoor van Leiden had gezet, is onbekend. Hauck probeerde er als portretschilder aan de kost te komen en hij portretteerde diverse vooraanstaande personen, die echter niet of nauwelijks een band met Leiden hadden. Hauck begaf zich ook op het terrein van de decoratieve schilderkunst, kennelijk om in zijn levensonderhoud te voorzien. Als immigrant integreerde hij snel door in 1770 te trouwen met de Leidse Judith Ribot, dochter van de Franse lakenwever François Ribot en de Leidse Susanne Collet. Ribot was een gevluchte Hugenoot uit de Languedoc, Collet stamde eveneens af van Hugenoten. In Leiden handelde Ribot in textiel, zoals kousen, handschoenen en mutsen. Hij boerde goed, want hij was in staat een huis aan de Oude Singel te kopen. Het echtpaar Hauck-Ribot kreeg vijf kinderen, van wie alleen dochter Susanna Eva Hauck in leven zou blijven.

Hauck vertrekt naar Rotterdam in 1776

Na de dood van zijn schoonouders, verkocht Hauck het huis aan de Oude Singel in Leiden en vertrok hij in 1776 om onbekende reden met zijn gezin naar Rotterdam. Op 6 december van datzelfde jaar legde hij de eed als poorter af. Met de kunst en het kunstonderwijs was het in Rotterdam in die tijd niet best gesteld. Het vermoeden rijst dat er in de stad meer vraag was naar decoratieschilders dan naar portretschilders. Het is dan ook onduidelijk wat Hauck, in de wetenschap dat er voor portretschilders weinig werk was, bewoog om zich in Rotterdam te vestigen. Op dat moment waren er een kleine twintig kunstenaars actief, die hoofdzakelijk de portretkunst, het genre, de interieurkunst en de graveerkunst beoefenden. Misschien verwachtte Hauck werkgelegenheid bij het in 1773 opgerichte Tekengenootschap ‘Hierdoor tot Hooger’ of probeerde hij er een bestaan als decoratieschilder op te bouwen. Een Tekengenootschap was niet zozeer interessant vanwege de financiële verdiensten, want die waren er nauwelijks, maar veel meer vanwege potentiële opdrachtgevers. De werkende en honoraire leden waren immers burgers uit de gegoede en zeer gegoede stand. Zij gaven opdracht tot het portretteren van familieleden, tot het decoreren van hun huizen, tot het geven van privétekenles aan hun kinderen en, aangezien er zich onder hen verschillende kunstverzamelaars bevonden, tot het vervaardigen van schilder- en tekenwerk voor hun kabinetten en portefeuilles. Het was voor een kunstenaar dus bijzonder aantrekkelijk om deze kring binnen te komen.

Hauck legde zich in Rotterdam in eerste instantie toe op de portretkunst.

Krijttekening A.C. Hauck, zelfportret. Foto RKD

Hij portretteerde enkele Rotterdammers, maar evenals in Leiden legde hij ook burgers vast die geen relatie met Rotterdam hadden, zoals de Dordtse sieraad-, behangsel- en rijtuigschilder Jan Ponse.

Ook hield Hauck zich bezig met het miniatuurportret, een in die tijd populair genre. Een activiteit waar eveneens brood inzat, was het tekenen van klederdrachten. Hauck vervaardigde in totaal zo’n honderd tekeningen van kostuums van vreemde volkeren en Hollanders. In 1795 zou hij kleurrijke tekeningen vervaardigen van militairen uit het Franse leger. Zijn schoonzoon Cornelis Bakker heeft van deze tekeningen gravures gemaakt.

Hauck werd in 1778 benoemd tot tekenleraar bij het Tekengenootschap en in 1781 was hij medeoprichter van de ‘Publiek Academie’, een opleiding voor ambachtsjongens die niet tot het gilden werden toegelaten. Hij kon niet bevroeden dat deze opleiding de basis zou worden van de latere Rotterdamse kunstacademie. Hauck besteedde zo veel tijd aan het geven van tekenles aan huis dat daarmee zijn ‘vrije’ werk in het gedrang kwam.